Als boeddhist heb je het maar gemakkelijk. Je hebt een setje gedragsregels en als je je daar aan houdt, ben je een goed mens. De beoefening is gestoeld op drie pijlers: de voorschriften, meditatie en inzicht. De voorschriften brengen rust in je leven -> daardoor kun je makkelijker gaan zitten – > daardoor krijg je inzicht. Heerlijk overzichtelijk dus.
Zucht.
Een paar jaar geleden heb ik tijdens een mooie ceremonie beloofd dat ik de intentie heb om me zo goed mogelijk aan de voorschriften te houden. Als het kan. Als het lukt.
Het eerste voorschrift lijkt goed te doen: niet doden. Als mijn buurman op zondagochtend urenlang aan de slag gaat met een klopboor, krijg ik misschien wel moordneigingen maar ik durf met vrij grote stelligheid te beweren dat ik hem niet zal doden. Tot zover geen dilemma’s. Een mug in mijn slaapkamer stelt me al voor een klein dilemma, die loopt aanzienlijk grotere risico’s dat ik me niet aan voorschrift nummer een houd.
En hoe zit het met dat andere niet doden? Niet toegeven aan mijn diepe verlangen om een half jaar alleen met mijn rugzak de wereld in te trekken omdat mijn man dat niet leuk vindt, betekent dat mijn verlangen doden. En hoe zit het met begeerte, haat en onwetendheid? Daar wil je als rechtgeaarde boeddhist toch zsm vanaf.
Wat betekent niet doden dan eigenlijk? Misschien betekent niet doden: alles zo laten. Alles laten zoals het is. De buurman zo laten, verlangen naar soloreizen zo laten, de mug zo laten, begeerte zo laten en haat en onwetendheid zo laten. Niets meer aan doen.
Voorschrift #1 omvat dus eigenlijk alles, als je er goed over nadenkt. En als het alles omvat, zijn daarmee de andere voorschriften in feite overbodig geworden. En dat is dan wel weer overzichtelijk.
“Het leven dat verlangt naar zichzelf” zoals Khalil Gibran dat zegt in het gedicht over kinderen. Alles verandert en verschuift en het wacht nergens op. Dat is het leven dat verlangt naar zichzelf. Dat mag je niet doden. Die mug wel (denk ik dan).