‘Denk je nog veel aan hem? Aan je broertje?’ vraagt iemand.
Denken is niet het goede woord. Het is meer dat er iets essentieels veranderd is. Bijna onmerkbaar, maar altijd aanwezig. Zoals de kwaliteit van de lucht. Of een bijna onhoorbare, voortdurend met alles mee resonerende toon. Een onvermogen me te concentreren op mensen en dingen buiten mijn eigen directe cirkel, dingen die me niet meer raken. De antennes tegenwoordig meer gericht op de binnenwereld, de buitenwereld te onbelangrijk.
Mijn hart glijdt uit. Regelmatig en onverwacht glijdt mijn hart uit en begint het verdriet te sijpelen. Langs gesprekken die ik voer. Het stroomt langs de zinnen die ik schrijf. Het ontneemt me mijn uitzicht. Het druppelt als een infuusje zo mijn systeem in. Kleine dingen. Bij AH zien hoe de Liptonice Icetea – lemon smaak – bijgevuld wordt. Het enige dat mijn broertje nog dronk, die laatste weken. En overal uitverkocht tijdens een mini hittegolfje begin augustus. Iedere supermarkt in Amsterdam West langs, op zoek naar Liptonice lemon. Of de gesprekken met Hi Society die niet begrijpen wat dood is en beweren dat er toch echt tussen eind augustus en eind september voor 48 euro gebeld is met zijn mobiel. Die hier werkeloos en doodstil in een kast ligt.
De grote dingen vallen wel mee. Zoals het uitzoeken van een grafje. Het is wel soort van gezellig bij de urnengrafjes op Westgaarde. Huiselijk bijna. Kleine, net echte grafjes. Veel groen. En daaromheen nissen – die eruitzien als open boekenkasten – met urnen. Als ik grafbaas was, zou ik er comfortabele stoelen neerzetten, boeken, vuurkorven. Soort van huiselijke kring van maken.
Voor die grote dingen als grafjes uitzoeken bereid ik me onbewust blijkbaar toch voor. Wordt mijn hartje even stevig in de steigers gezet zodat onverwachte bewegingen het niet uit het lood kunnen slaan. Maar die kleine herinneringen, die ineens uit onverwachte hoekjes opduiken. Die zijn gemeen.