‘NU NIET KLIMMEN,’ zei de olifant op een keer tegen zichzelf op een middag toen hij onder de populier stond. Er zaten grote bulten op zijn achterhoofd, zijn rug en zijn neus. Hij zette een voet op de onderste tak.
‘Wat zei ik?’ vroeg hij boos.
‘Nu niet klimmen,’ zei hij zachtjes.
‘En wat doe je nu?’
‘Klimmen.’
‘Zet die voet terug!’
‘Nee,’ fluisterde hij en sloeg zijn ogen neer.
Het was stil en klam in het bos. De vlinder sliep in de rozenstruik en laag in de lucht vloog de zwaluw heen en weer. De olifant zette zijn andere voeten ook op de onderste tak van de populier.
‘Nu word ik echt boos,’ zei hij. ‘Ga terug!’
Hij zweeg.
‘Ga terug! Je hoort me toch wel? Hoeveel builen heb je al? Hoeveel moet je er nog bij krijgen? En wat wil je allemaal breken?’
‘Niets,’ fluisterde hij. ‘Ik wil niets breken.’
‘Je verstand heb je in elk geval wel al gebroken,’ zei hij schamper. ‘Ach, mijn verstand…’ fluisterde hij en hij haalde voorzichtig zijn schouders op. ‘Daar klim ik niet mee.’
Hij klom op de volgende tak en gaf zichzelf met zijn slurf een harde klap op zijn oren, en nog een.
‘Je luistert niet!’ schreeuwde hij. ‘Ga terug!’
‘Ik luister wel,’ zei hij. ‘Ik doe alleen niet wat je zegt. Ik wil klimmen.’
‘Klimmen, klimmen…’ Hij was zo boos dat zijn stem oversloeg.
Langzaam klom hij verder. Toen zuchtte hij diep en wanhopig.
‘Verloren moeite,’ zei hij.
‘Wat is verloren moeite?’ vroeg hij.
‘Jij,’ zei hij. ‘Jij bent verloren moeite.’
‘Ik ben al op de helft,’ zei hij.
Hij zei niets meer en schudde alleen nog maar zijn hoofd. Hij keek omhoog.
‘De top!’ riep hij. ‘Daar is de top!’
Hij bereikte de top en keek om zich heen. Het bos lag onder hem en in de verte scheen de zon op de golven van de zee. Hij had nog nooit zoiets moois gezien. Hij ging op één been staan, klapperde met zijn oren, stak zijn slurf omhoog en wilde van louter geluk een pirouette maken.
Maar hij struikelde. Met groot geweld viel hij door de takken van de populier heen.
Nu zou ik kunnen denken: zie je wel… dacht hij, al vallend. Maar dat denk ik niet. Dit denk ik niet. Nee. Hij zette zijn tanden op elkaar. Dat denk ik nooit. Wat ben ik ook alweer? dacht hij, even later, terwijl hij door de laatste takken heen viel. 0 ja, verloren moeite.
Toen sloeg hij een gat in de grond en wist niet meer wat hij was of waar hij was. Een reusachtige buil verscheen op zijn achterhoofd, terwijl de takken en de bladeren van de populier bovenop hem vielen.
Toon Tellegen