De lange gang door. Alweer. Een stel komt me tegemoet. Het stel dat ik gisteren ook tegenkwam. Op dezelfde plek, in dezelfde gang. De tijd staat even stil. Linksaf, andere lange gang door. Naar de lift. Derde verdieping. Eerste kamer rechts waar D. in bed ligt. Doodsbang.
Gisterenochtend wandelden we hier samen binnen voor een gesprek met de radioloog. Benieuwd naar wat maandenlange chemo en bestralingen hebben opgeleverd. Ze leunt zwaar op me, binnen zoek ik een rolstoel. Iets dat nooit eerder hoefde. Sinds een paar dagen is ze benauwd. De spanning voor het gesprek, denken we allebei. Naar de rontgen, dan naar de radioloog. Hij bekijkt de foto op zijn scherm, ik kijk mee en schrik. De linkerlong is zo goed als ondoorzichtig. Vocht, zegt hij. En het moet er uit.
Naar boven. De behandelkamer. D. leunt voorover en knijpt in mijn hand terwijl de longarts een naald in haar long schuift en er een slang aan vastmaakt. Een half uur later ligt ze op zaal. Verbijsterd. En vanmiddag het nieuws. Uitzaaiingen in het longvlies. Laatste fase. Ze zit rechtop in bed, staart me aan. Hoe moet ik het doen dan? fluistert ze. Hoe moet ik verder? Eigenlijk wil ze weten hoe ze dood moet gaan.
Alles is veranderlijk, altijd. Alles is vergankelijk, altijd. Maar gisterenavond, zittend op mijn kussentje, veranderde het perspectief ineens. Alles is zo veranderlijk, zo overrompelend, compleet en alles doordringend veranderlijk – dat het zichzelf als het ware opheft en niets meer veranderlijk is. De tijd stolt. Grenzen vallen weg.
Woorden zijn ook op de vlucht voor dit heftige. Sterkte!