“Het gaat niet goed met me.” Ik kruip tegen lief aan die een paar warme, slaperig zware armen om me heen slaat. “Zoiets dacht ik al. Vertel.” “Kweenie. Heb het benauwd, wil ontsnappen. Een zwaar gevoel. Net als toen ik klein was.” “Wat wil je het liefste?” “Een ander leven.”
Een ander leven. Toe maar. Nog even op de valreep van het oude jaar de blues. En niet zo zuinig ook. “Hoe ziet dat andere leven er uit?” informeert lief neutraal. Dat vind ik dan weer zo aardig. Dat ‘ie niet meteen in de stress schiet of over de zeik raakt. Gewoon even informeren zonder te interpreteren. Maar ik heb geen idee. Tropisch paradijsje? Flatje in NY? Droom lekker verder. Deze Weltschmerz zit stevig verankerd in mijn hartje en waar ik ook vlucht, de schmerz vlucht mee. Mijn kind impuls: niet praten, maar vluchten. “Er is niets mis met af en toe vluchten. Lekker juist,” zegt mijn coole man. “Hoe zit het met de familie?” legt hij even stevig de vinger op de zere plek.
De familie. Juist ja. Die ik de afgelopen dagen meer dan gemiddeld gezien heb. Maar ook weer te weinig omdat ik er niet zo goed tegen kan. Schuldgevoel, oud zeer, onderhuids geschuur. Gewoon, de kerstdagen dus. Het zware gevoel wordt nog zwaarder en smelt dan om in tranen. Lief houdt me vast terwijl ik de feestdagen er eens lekker uit snik. En begint me dan overal zachte, lieve kusjes te geven.
Voornemen voor het nieuwe jaar: niet vluchten, maar praten. En o ja, feestdagen 2008 naar een tropisch paradijsje of NY.