Die wordt steeds maar hoger, de bullshitintolerantiedrempel. ‘Hij wordt geel,’ zeg ik tegen de huisarts die gisteren even langs kwam wapperen. ‘Dat is de weerschijn van de vloer.’ zegt flapdrol. Broertje heeft een houten vloer, gewoon bruin. Ik kijk rond. Mijn ouders zijn niet geel, flapdrol is niet geel, de wijkzuster is niet geel. Alleen ik heb een afwijkend kleurtje, bruin, maar da’s niet van de vloer. Broertje is gewoon geel. Maar huisarts heeft haast, want vertrekt vandaag op vakantie. Wil dus geen moeilijke zaken aan zijn hoofd. ‘Tot over vier weken,’ zegt hij bij vertrek. ‘Vier weken, zo…’ zie ik broertje denken. Even later ziet hij zichzelf in een scheerspiegel. En schrikt zich kapot. Hij begint te huilen. ‘Con, ik ben wel geel. Je weet wat dat betekent.’ Ik weet wat dat betekent. En de huisarts ook. De lever geeft het op. Of de stent die een paar maanden geleden geplaatst is, zit verstopt waardoor de gal niet weg kan. Dat betekent ophoping van gifstoffen in zijn lijf en ondraaglijke, gekmakende jeuk.
Of de apotheek die volledig op de hoogte is maar toch pijnstillers in tabletvorm aanleveren. Een kind weet dat een tablet niet door een vernauwde slokdarm kan. Ik bel. O ja, drankje kan ook, maar duurt drie dagen. Enne, uw broer mag maar drie luiers per dag gebruiken. Ik overweeg even langs te rijden, iemand door zijn zelfgenoegzame bureaucratische loketje te trekken. Drie vieze luiers af te leveren.
Het is balanceren op het scherp van de snede. Er is maar heel weinig voor nodig de boel uit evenwicht te brengen en het hele acceptatieproces weer op nul te zetten. Ik maak geen ruzie waar broertje bij is, kies voor de rust, de boel weer in balans brengen. Maar soms…