Woensdag gingen lief en ik naar het Stedelijk. Het zonnetje scheen, de koffie en taart vooraf waren lekker en met onze vriendenpasjes konden we de lange rij voor de kassa omzeilen. All was well, life was good en meer van die dingen.
We kwamen speciaal voor de expositie van Mike Kelley in de nieuwe vleugel. Meteen al bij het binnenlopen van de eerste zaal werd ik vol geraakt. Een enorm kleed dekte van alles toe. Een soort oceaan wemelend van onbekend leven, verrassingen, rare wendingen, bochten, hobbels.
Voor mij symboliseerde het kleed het leven. Het toedekken van wat er in je diepte leeft, het onverwachte, het niet weten wat je tegenkomt, het spirituele pad met z’n verrassingen.
Kelley was ongebreideld, teugelloos, grenzeloos. Was, want hij is dood. Zelfmoord, vermoed ik als ik zijn werk bekijk. Zijn werk is een schreeuw, een aanklacht tegen verdisneysering, tegen oppervlakkigheid. Het is rauw en het kwam als een vuistslag bij me binnen.
Even bijkomen op een bankje in de hal dus, naast de lange houten trap en spectaculaire roltrap. Een echtpaar komt de trap af. De man loopt sneller, nog sneller, hollend komt hij de eindeloos lange trap af. Ik kan bijna voelen hoe zijn benen onder hem vandaan lopen. Zijn vrouw roept. Het is alsof ik naar een film kijk die naadloos aansluit op wat ik bij Kelley zag.
Dan ligt hij bewusteloos op de grond voor me, zijn hoofd in een plas bloed. Het is doodstil. Zijn vrouw knielt naast hem. Ik kniel naast haar en aai zo’n beetje over haar rug. Twee suppoosten bellen een ambulance. Zijn vrouw maakt zich zorgen over zijn bril, die moet hij toch op, ze moeten verder. De man ligt roerloos, begint dan te rochelen, ziet grauw. Ik tril, voel me niet lekker. Een suppoost brengt me naar een bankje. Lief komt, ik huil en kan niet meer ophouden.
Naar buiten, langs de wachtende mensen die geen idee hebben wat er binnen gebeurt, de zon weer in. ’s Middags bel ik het stedelijk. Er is verwarring over hoe hij er aan toe is. Gisteren kreeg ik een bericht. Hij is zeer zwaar gewond, maar leeft.
Het kleed van Kelley en de werkelijkheid: ze zijn één.
Goh!