Hoe dun kan een mens eigenlijk worden, vraag ik me af terwijl ik naar mijn broertje kijk. Hij ligt op bed, met alleen een luier aan. Stof op zijn huid verdraagt hij niet meer. Het vel hangt aan zijn botten. Niet te geloven dat hij een paar maanden terug nog een paar keer in de week 9 kilometer rondjes rende. Biceps had, een sixpack. Ik heb hem twee dagen niet gezien en schrik opnieuw. Wennen doet het nooit. ‘Dat ziet er niet goed uit,’ zegt de wijkverpleegkundige. Doorligplekken. Op de enkels, schouder, stuitje. Weg met het dekbed, dat te zwaar blijkt voor zijn breekbare lijf. Er moet een tentje komen waar dan weer het dekbed overheen komt. De thuiszorg komt drie keer per dag om hem te wassen. Ze zijn geweldig en wat weten ze veel van handige zorgdingetjes om mensen wat comfortabeler te laten sterven.
Ondertussen reizen we vanuit zijn Amsterdamse huiskamer wat af, broertje en ik. We kijken samen de BBC serie Planet Earth, er zijn nog drie DVD’s te gaan, dat moet toch kunnen. Heb hem net uitgebreid verteld over de grot met drie miljoen vleermuizen die we twee jaar geleden op Borneo bezochten en daar is ‘tie ineens: fullcolor op de Samsung. Zonder bijbehorende meur gelukkig.
Zo vliegen we samen de hele wereld over, duiken in oceanen, tijgeren door grotten. Hij fragiel in zijn ziekenhuisbed, ik op de bank ernaast. Nu vliegen we nog samen. Nog even.