“Ga ’s recht staan.” “Ik sta recht.” “Nu sta je recht.” ‘Ja dahag, nu sta ik scheef. Helemaal uit het lood.” “Jij zegt het, helemaal uit het lood.” “Valt wel mee hoor. Ik werk, heb gezellige etentjes, ontmoet mensen, mediteer twee keer per dag…het stroomt weer.” “Tuurlijk. Klim maar even op de behandeltafel.”
Ik klim op de behandeltafel. Ga op m’n rug liggen. Erik pakt mijn pols, voelt een beetje. Dan de andere. “Je bent helemaal leeg meisje,” concludeert hij. Ik doe mijn mond weer open om te vertellen dat het allemaal reuze meevalt. Erik duwt even in mijn hartchakra. “Au!” De tranen spuiten uit mijn ogen. Het verdriet slaat gemene tentakels uit, scheurt door me heen. Erik gaat onverstoorbaar door. Zet naaldjes in mijn enkels, mijn elleboog, mijn maag, mijn oor. Ik zucht. Zucht wat dieper. Zucht nog wat dieper. “Zo,” zegt Erik. “We zijn er weer.”
“Aan het werk zeker?” vraagt Erik. “Hmmm.” “Hard aan het werk zeker?” “Hmmm.” “Inhalen?” “Hmmmm.” “Het is niet niks, meisje, wat je gedaan hebt. Je hebt heel veel gegeven, er is niet veel meer over.” Dit keer protesteer ik niet. Een loodzware vermoeidheid trekt door mijn lijf. De rekening voor het mantelgezorg blijkt ietsje pittiger dan gedacht. “Volgende week nog een keer,” zegt Erik. “Het is nog niet helemaal goed. Zachtjes doen, denk erom.” Ik sleep me naar huis. Even in de zon. Kijken naar de kamperfoelie die vol vlinders zit. Zachtjes doen.