“…en dan varen we de boot naar Saint Tropez, leggen hem daar in de haven en gaan op het dek zitten zodat iedereen ons kan zien….” Wat een armoe, denk ik, terwijl ik de autoradio op een andere zender zet en begin te janken. Uitgesteld leven.
Terug rijden uit Friesland. Ik rook de zee toen ik uitstapte bij mijn vader en zijn vrouw. Slecht nieuws daar. Uitzaaiingen. En ze is jonger dan ik, de vrouw van mijn vader. Haar haar is kortgeknipt. Handig want dan liggen er niet overal bossen als ze weer aan de chemo moet volgende week. Buurman komt ook even langs. Een grote Fries. Bleek en kortademig. Ook ziek. Acute leukemie. Hij is er kapot van. Wil niet dood. De tranen zitten heel dicht onder de oppervlakte. Hij vertelt me het verhaal van het gat van Makkum waar hij geboren en getogen is. Dan neemt hij afscheid, schuifelt terug naar de overkant.
“Mooi kent vele lagen,” zei de meneer met wie ik net door het park liep. De meneer zei dat hij het gevoel had geen tijd te hebben om zomaar met de hond te lopen. Alleen maar een gevoel want hij heeft wel tijd, hij heeft gewoon geen zin. “Maar dan had je dat gemist,” zei ik en wees op de bomen die in vuur en vlam werden gezet door de herfstzon die net boven de bomen uitkwam. “Ik zie het wel,” zie hij. “Maar het treft me niet. Mooi kent vele lagen.” Ik snap het niet helemaal maar begrijp precies wat hij bedoelt. Mooi kent vele lagen. Een perfecte zin om de dag mee te beginnen.