Toen ik een jaar of vier was, had ik een droom die me altijd bijgebleven is. Misschien omdat ik de droom vaker heb gedroomd, misschien omdat het een heel sterke droom was. Ik weet het niet.
In die droom zaten mijn moeder en haar zusje, die ik Lélé noemde omdat ik haar echte naam ‘Greetje’ niet kon uitspreken, op de bank te praten en te lachen. Mijn moeder pakte mijn geboortekaartje en liet het aan haar zusje zien. Op het moment dat ze het kaartje openvouwde, vloog er een zwarte vlinder uit.
Ik had een speciale band met Lélé. We woonden in de Jordaan, waar mijn opa een ijswinkel had in de Eerste Laurierdwarsstraat. Wij woonden met opa op een hoog, op twee hoog woonde Lélé met haar gezin. Mijn vader studeerde en werkte, mijn moeder werkte ook. Ik was vaak bij Lélé op wie ik dol was en zij op mij. Ze noemde me haar ‘franse balletje’.
Lélé stierf 10 jaar geleden. Op de avond van haar crematie lag ik met Isabel op het grote bed. Ik pakte de Jip en Janneke omnibus van de grond om haar voor te lezen. Een dik boek, A4 formaat geloof ik. Ik deed het boek open. Er vloog een zwarte vlinder uit.