Maar gelukkig hebben we de liefde nog!
Bloemendaal, zondag. “Lekker toch altijd, het strand,” zegt mijn lief terwijl hij tegen me aan komt liggen en we in ons duinpannetje een beetje wegdromen. Teruglopen naar Parnassia, langs een woeste zee. Koffie met sinaasappeltaart eten en kijken. Een meeuw doopt een frietje in de mayo op een achtergebleven bord. ’s Avonds val ik tegen hem aan in slaap terwijl we zomergasten kijken.
Leeuwarden, maandagavond. “Hier en deze. Als ik die luisterde, dacht ik ook aan je. Heb je dat gevoeld?” “Ja, dat heb ik gevoeld, je was bij me.” Ik lig op mijn buik op de grond en luister. “Kom, dansen.” We dansen. “Zal ik even op mijn hoofd gaan staan voor je?” Hij gaat op zijn hoofd staan. “Heb je het koud? Trui of lichaamswarmte?” “Allebei graag.” Warme armen om me heen en vertellen over hoe het uiteindelijk ging die laatste uren. “Wil jij mijn nieuwe broertje worden?” “Ja hoor.” Gelukkig maar, want broertjes blijven altijd en altijd bij je. De volgende dag mailt hij me een tekst, van een Duitse band, Bose Dosen of zoiets…een stukje:
Wenn du mit dir am Ende bist
und du einfach nicht weiter willst,
weil du dich nur noch fragst
warum und wozu und was dein Leben noch bringen soll
Steh auf, wenn du am Boden bist!
Steh auf, auch wenn du unten liegst!
Steh auf, es wird schon irgendwie weitergehn!
Almere, woensdagmiddag. We lopen gearmd door het Lumierepark. Mijn hartsvriendin en ik. Pratend over de liefde. Over paden die gebaand moeten worden, nieuwe wegen die we moeten bewandelen. “Maar hoe dan ook, wij gaan samen oud worden. Welke kant je ook opgaat, ik blijf bij je. En we gaan nooit bang worden.”Ze mailt me net een tekst ‘ik las het en dacht aan jou, voor bij het samen oud worden…’.
Mijn zilverharige vriendin en ik
zijn als twee grote appelbomen
steviger en heerlijker dan ooit in bloei,
voor de bongerd gerooid wordt.
Wanneer wij elkaar spreken, bijvoorbeeld
over het best-bewaarde damesgeheim
aller tijden, of over hoe wij ons
voegen naar de wet van de wereld,
almaar, en waarom, zegt zij mij:
wij zijn bang voor onze eigen kracht.
En inderdaad met vreugdevolle
en opbolderende angst zeil ik daarna
de trap af: welke onderneming zal ik
nu eens gaan oprichten, welke harde
waarheid beschrijven; en ga ik, immers
in vlam, die oorlog eens voeren?
Anna Enquist
uit’ Soldatenliederen’ 1991